Ga naar de hoofdcontent

Franui laat Mahler horen zoals je hem nooit eerder hoorde. Met een ongewone, door koperblazers gedomineerde bezetting ontwikkelde deze ‘Musicabanda’ uit het Oost-Tiroolse Innervillgraten een uniek geluid, dat volksmuziek, klassiek en jazz in zich verenigt. Mahlers laatromantische liederen ondergaan een fascinerende metamorfose die ze terugvoert naar hun volkse wortels. Tussendoor wordt voorgedragen uit Robert Walsers Kleine Dichtungen. Het resultaat verbluft: liederen die door hun uitgeklede muzikale bezetting hartverscheurend dicht op de huid klinken, close harmony-partijen die van een ontroerende eerlijkheid zijn en frivole blaaspartijen waarin het magnifieke muzikale vernuft van de meester doorklinkt. Een must voor wie van Mahler houdt, en voor wie dit nog niet weet. Programma

De liederencycli van Gustav Mahler vertegenwoordigen een hoogtepunt in de laatromantische liedcultuur. Ter gelegenheid van Mahlers hondvijftigste geboortedag in 2010 stak het opmerkelijke Oostenrijkse gezelschap Franui een aantal van deze liederen in een nieuw jasje – met verbluffend resultaat.

 

Franui werd in 1993 opgericht en speelt sindsdien in nagenoeg ongewijzigde bezetting. Het gezelschap bestaat uit een ongewone combinatie van hout- en koperblazers, viool, contrabas, accordeon, citer, harp en hakkebord. Het heeft daardoor een geheel eigen geluid, dat de klankwerelden van klassiek, volksmuziek en jazz in zich verenigt. ‘Franui’ is de naam van een bergweide in het hoog boven zeeniveau gelegen Oost-Tiroolse dorpje Innervillgraten, waar de musici van het gezelschap grotendeels zijn opgegroeid. De berglucht doet de muzikaliteit kennelijk goed, gezien die dichtheid van talent; vlakbij, in de buurt van Toblach, bevindt zich bovendien het laatste componeerhuisje van Mahler.

Eerder al gaf Franui een eigenzinnige draai aan de Deutsche Volkslieder van Brahms, aan liederen van Schubert en aan de opera-erfenis van Händel. Voor dit programma heeft men uit Mahlers volledige liedoeuvre stukken bijeengezocht en bewerkt, en de metamorfose van het bekende materiaal is telkens fascinerend. Een ‘perspectiefwisseling’, noemt Franui dat: we horen Mahler voor het eerst vanuit de volksmuziek die óók tot zijn voedingsbodem behoorde. Dat klinkt soms als een late avond in een Oost-Tirools biercafé, maar dan met magnifiek muzikaal vernuft. Nu en dan barsten de ensembleleden uit in gezang, zoals in Ich ging mit Lust durch einen grünen Wald: close-harmony die doet denken aan de vocale groepen van voor de oorlog, gebracht met een ontroerende eerlijkheid. Daarnaast kan het ensemble ook behoorlijk wild tekeergaan en af en toe lijkt Mahler ver weg, maar dat is slechts schijn: deze liedbewerkingen paren frivoliteit aan eerbied, ernst aan plezier, en bereiken het oor als een wonder van muzische vertelkracht.

 

De verwantschap tussen Mahler en volksmuziek is nauwer dan men zou denken. Voor het gros van zijn liedteksten putte de componist uit Des Knaben Wunderhorn, een omvangrijke verzameling volksliederen die Clemens Brentano en Achim von Arnim begin negentiende eeuw hadden bijeengebracht en gepubliceerd. Niet alleen in de orkestliederencyclus Des Knaben Wunderhorn (1892-1898) gebruikte Mahler die teksten, maar ook voor Lieder eines fahrenden Gesellen (1883-1885) en voor de meeste nummers in de verzamelbanden Lieder und Gesänge die hij in 1892 liet uitgeven.

 

 

De tekst ‘Urlicht’ uit Des Knaben Wunderhorn had Mahler oorspronkelijk in een toonzetting voor de orkestliedcyclus van die naam bedacht, maar van dat voornemen zag hij af. Hij maakte er wel een lied met pianobegeleiding van (in Lieder und Gesänge) en gebruikte de orkestmuziek uiteindelijk voor het vierde deel van zijn moeizaam tot stand gekomen Tweede Symfonie (1888-1894). Franui maakt met zijn bij vlagen amper herkenbare volkse versie van het lied dus een lange cirkel rond. Naast bewerkingen van bestaande stukken heeft Franui bovendien een Wunderhorntanz gemaakt: een minisuite met materiaal uit de orkestliedcyclus.

 

 

Tot de andere keuzes behoort ‘Wenn dein Mütterlein’, een van de vijf Kindertotenlieder voor orkest (1901-1904) op teksten van Friedrich Rückert. De tragische ironie wil dat Mahler niet lang na voltooiing, in 1907, zelf zijn dochter Maria Anna verloor. ‘Wenn dein Mütterlein’ zit in de uitgeklede instrumentale versie van Franui, met hakkebord, viool en blaaskapel, hartverscheurend dicht op de huid.

 

In mei 2011 heeft Franui een cd uitgebracht van het Mahlerprogramma, integraal te beluisteren op hun website. In het cd-boekje schrijft ensembleleider Andreas Schett: ”Ons onderzoek heeft geleid tot de sterke verdenking dat Mahler over de Toblacher Pfannhorn [een berg van 2663m] naar Innervillgraten is gewandeld, van de materiaalman van onze muziekkapel, met wie hij zeer goed bekend was, de sleutel van onze oefenruimte geleend heeft – en daar noten heeft gestolen. Nu stelen wij ze terug.“

Credits

compositie Markus Kraler arrangement Markus Kraler gebaseerd op werk van Gustav Mahler tekst Robert Walser voordracht Stefan Kurt uitvoering Franui klarinet Johannes Eder, Romed Hopfgartner basklarinet Johannes Eder tuba Andreas Fuetsch altsaxofoon Romed Hopfgartner contrabas Markus Kraler accordeon Markus Kraler harp Angelika Rainer citer Angelika Rainer zang Angelika Rainer, Andreas Schett, Daniel Schmutzhard, Bettina Rainer, Markus Rainer, Martin Senfter hakkebord Bettina Rainer trompet Andreas Schett, Markus Rainer ventieltrombone Martin Senfter viool Nikolai Tunkowitsch coproductie Tiroler Festpielen Erl, Festspielen Sudtirol/Alto Adige Festival, Wiener Konzerthaus in opdracht van Ludwigsburger Schlossfestspiele mogelijk gemaakt met extra bijdrage van The Brook Foundation

Deze voorstelling is mede mogelijk gemaakt door