De Russische violiste Viktoria Mullova wist al jong dat de muziek van Bach een grote rol in haar leven zou spelen. Toch was ze nooit tevreden met haar Bachinterpretaties. Tot ze na haar vlucht naar het Westen in 1983 in aanraking kwam met barokspecialisten als Harnoncourt en Gardiner, en een heel andere benadering koos. Haar recente cd met Bachs sonates en partita’s voor soloviool is het hoogtepunt van deze nieuwe aanpak en wordt geroemd om de virtuoze en verbeeldingsrijke interpretaties. Op het Holland Festival speelt Mullova een selectie van deze stukken. Het is een unieke kans om een van de grootste violisten ter wereld te beluisteren.
data
za 12 juni 2010 22:30
zo 13 juni 2010 22:30
informatie
-
Duur voorstelling niet bekend (zonder pauze)
Tijdens het Holland Festival 2010 vindt een reeks kamerconcerten plaats in het speciaal hiervoor ontworpen Bach-paviljoen van de Britse architecte Zaha Hadid. Dit paviljoen, bestaande uit een reusachtig, door de ruimte kringelend lint, werd in de zomer van 2009 voor het eerst gecreëerd tijdens het Manchester International Festival en zal nu staan opgesteld in het Stedelijk Museum. De Russische violiste Viktoria Mullova zal in het paviljoen een selectie uit de Sonates en partita's voor viool solo van J.S. Bach ten gehore brengen: Partita nr. 3 in E majeur, Sonate nr. 1 in g mineur en Partita nr. 2 in d mineur.
In een notitie bij haar recente cd-opname van de sonates en partita's beschrijft Mullova de lange weg die zij heeft afgelegd als Bach-interpreet. Over haar studietijd aan het conservatorium van Moskou zegt ze: ‘Gedurende die tijd werden mijn sonates en partita’s stijfjes, monotoon en steeds moeilijker uit te voeren, omdat ik niet was toegerust met de basisprincipes om barokteksten te begrijpen.’ Na haar vlucht naar het Westen in 1983 kwam ze in contact met een aantal barokspecialisten en luisterde veelvuldig naar opnames van musici als Harnoncourt, Gardiner, Antonini en Dantone; met die inspiratie ‘in haar oren en haar hart’ gooide ze haar benadering uiteindelijk over een geheel andere boeg, wat uiteindelijk geleid heeft tot een niet alleen technisch vlekkeloze maar ook zeer verbeeldingsrijke interpretatie van de sonates en partita's.
De Sonates en partita's voor solo viool (of de Sei Solo – a violino senza Basso accompagnato, zoals Bach ze noemde) vormen een cyclus van zes werken voor viool: drie sonates en drie partita's. Hoewel hij aanhaakte bij een bestaande traditie van vioolmuziek heeft deze compositie van Bach veel bijgedragen aan de emancipatie van de viool als solo-instrument. De drie sonates hebben alle de vorm van een sonata da chiesa of kerksonate: vier delen, volgens het patroon langzaam, snel, langzaam, snel; het eerste en tweede deel zijn steeds verbonden als een prelude en fuga. De drie partita's hebben een meer onorthodoxe vorm en verschillen onderling aanzienlijk, waarmee Bach afweek van het courante gebruik van de term ‘partita’ in Duitsland aan het begin van de 18e eeuw voor een vierdelige danssuite. Weliswaar maakte hij gebruik van traditionele dansvormen (de Allemande, de Courante, de Sarabande en de Gigue), maar varieerde vrijelijk binnen en buiten die kaders, met een Bourrée, een Chaconne of een Menuet: de tweede partita heeft vijf delen, de derde zelfs zeven.
Bach componeerde de stukken tussen 1703, toen hij in Weimar werkte, en 1720, toen hij aan het hof van Leopold van Anhalt-Köthen in dienst was als kapelmeester. In de periode van zijn aanstelling in Köthen schreef hij naast de sonates en partita's onder meer ook de Brandenburgse Concerten en de zes cellosuites. Het is onbekend of de sonates en partita's tijdens Bachs leven zijn uitgevoerd en zo ja, door wie. Eén van de vele suggesties is dat de componist, die te boek stond als een getalenteerd violist, de uitvoering zelf voor zijn rekening zou hebben genomen. Pas in 1802, na een toevallige ontdekking, werd de verzameling voor het eerst gepubliceerd, door Nicolaus Simrock in Bonn. Ook toen bleef het werk lange tijd onopgemerkt, tot de vermaarde violist Joseph Joachim het een halve eeuw later begon uit te voeren. In 1903 had diezelfde Joachim een primeur door een selectie uit het werk vast te leggen op een geluidsdrager, en in de jaren 30 verzorgde Yehudi Menuhin voor de eerste integrale opname. Tegenwoordig behoren de sonates en partita's tot het ijzeren repertoire voor de viool en worden ze regelmatig uitgevoerd en opgenomen.