Ga naar de hoofdcontent

Het muziekprogramma van het Holland Festival 1991 komt uit het Spanje van de Spanjaarden. Dit is minder vanzelfsprekend dan het lijkt. In de negentiende en ook nog in een deel van de twintigste eeuw was Spanje voor niet-Spaanse oren in de eerste plaats een geval van exotisme. Muzikaal dankte het land zijn bekendheid aan de dromen en herinneringen van niet-Spaanse componisten, variërend van Glinka, Rimski-Korsakov en Stravinsky tot Chabrier, Debussy en Ravel. Over dit Spanje gaat het nu eens niet. Ditmaal zwijgen de bezoekers en spreken de bewoners. In de composities van historische figuren als Granados (vertegenwoordigd met zijn Goyescas, zowel in de piano- als in de operaversie), Albéniz (Iberia) en De Falla is het exotische Spanje nog herkenbaar, in het werk van de muzikale wereldburgers die Spanje sinds enkele decennia bevolken is de lokale tongval echter nauwelijks meer te bespeuren.


Dat heeft oorzaken. De combinatie van Spaans folklorisme en, van oorsprong, Frans-georiënteerd neoclassicisme, die in het werk van De Falla haar bekroning vond, kreeg in het Spanje van Franco kracht van (ongeschreven) wet. Voor de componistengeneratie die in de jaren vijftig aantrad en tegen de culturele verdrukking in aansluiting zocht bij de internationale avant-garde, moest dit muzikale ideaal wel taboe worden. Niet een muzikaal maar een politiek-historisch trauma maakte van de nieuwe Spaanse muziek een muziek zonder hispanismen. Voor de componisten een noodzakelijke fase, voor de luisteraar een reden om zijn opvatting over het typisch ‘Spaanse’ te nuanceren.


Manuel de Falla, Roberto Gerhard en Luis de Pablo, sleutelfiguren in het festivalprogramma, vertegenwoordigen drie periodes in de twintigste-eeuwse Spaanse muziek. De Falla komt allereerst tot klinken bij het Radio Kamerorkest, dat zijn Klavecimbelconcert combineert met het concert van Cristóbal Halffter, de dirigent van dit concert. Later keert De Falla nog eenmaal terug bij het Schönberg Ensemble, dat onder leiding van Oliver Knussen de oorspronkelijke ensembleversie van El amor brujo uitvoert, samen met een drietal werken van Roberto Gerhard.


Met een van die werken, 7 Haiku, meldde Gerhard zich in 1923 als aspirant-leerling bij Schönberg. Van de belangrijkste leerlingen van Schönberg is Gerhard de minst gespeelde, behalve in Engeland, dat van 1939 tot zijn dood in 1970 zijn tweede vaderland was. Meer Gerhard bij het Arditti Kwartet, samen met proeven van de nieuwste muziek uit Spanje, en op het programma van het Nieuw Ensemble, dat behalve twee late werken van Gerhard o.a. premières aankondigt van twee Holland Festival opdrachten, een werk van Francisco Guerrero en Libro de imagines van Luis de Pablo.

Credits

muziek Roberto Gerhard, Leo Manuel de Falla uitvoering Schönberg Ensemble dirigent Oliver Knussen mezzo-sopraan Graciela Araya