Zestien jaar na de dood van de Vlaamse componist Karel Goeyvaerts (1923-1993) beleeft de opera Aquarius (1993) alsnog zijn scenische wereldpremière. Goeyvaerts begon na zijn studie bij Messiaen als streng serialist maar hechtte later meer aan de communicatieve waarde van zijn werk, dat een repetitief en neotonaal karakter kreeg. In de ‘scenische cantate’ Aquarius schetst Goeyvaerts de collectieve zoektocht naar een ideale samenleving waarin ieder individu in volledige harmonie zijn positie vindt. Er is geen verhaal; de zestien solostemmen zingen en spreken voornamelijk in onomatopeeën (klanknabootsingen). Gaandeweg worden de woorden herkenbaarder en horen we citaten in acht talen uit het laatste Bijbelboek Openbaringen, waarin de mensheid wordt toegeleid naar Nieuw Jeruzalem: een betoverend mooie utopie.
data
zo 21 juni 2009 22:30
informatie
-
Duur voorstelling niet bekend (zonder pauze)
Met een volwaardige scenische realisatie van Aquarius wordt eindelijk recht gedaan aan het opus magnum van Karel Goeyvaerts, één van de boegbeelden van de nieuwe muziek in Vlaanderen.
Goeyvaerts stond aan de wieg van het serialisme en de elektronische muziek en hij oefende een rechtstreekse invloed uit op Karlheinz Stockhausen. Aquarius – een opera met symfonisch orkest en zestien vocale solisten, waaraan hij werkte sinds 1983 – betekende een koerswijziging in zijn muziek. Daarbij stond communicatie met een breed publiek voorop.
‘Aquarius is het drama van de maatschappij, niet van de enkeling’, verduidelijkt de componist. Tussen de zestien solisten bestaat er geen hiërarchie. Samen met de dansers vertolken ze een collectieve zoektocht naar een ideale samenleving. Goeyvaerts baseerde zich op verschillende bronnen: Marilyn Fergusons The Aquarian Conspiracy – een essay over persoonlijke en sociale transformatie in de jaren 1980 –, de astrologische theorie van de tijdperken met het vooruitzicht van het Aquarius- of Watermantijdperk en de Apocalyps van Johannes.
Johannes’ visie van het nieuwe Jeruzalem is het eindpunt van de opera – een einde dat baadt in ‘volkomen rust en stralende harmonie’ (Goeyvaerts). Aan deze harmonische wereld gaat een leer- en zoekproces vooraf dat vertaald wordt in een afwisselend dynamisch en introspectief muzikaal verloop dat bepaald wordt door repetitieve procedés en een vernieuwende behandeling van consonanten.
Met indrukwekkende theatrale realisaties van werk van Claude Vivier en John Taverner bewees regisseur Pierre Audi al een bijzondere affiniteit te hebben met muziek die verder reikt dan het wereldlijke en alledaagse – muziek met kosmische aspiraties.