Ga naar de hoofdcontent

In tegenstelling tot zijn generatiegenoten en medevernieuwers Karlheinz Stockhausen, Pierre Boulez en Luigi Nono heeft Luciano Berio (71) zich altijd in een relatief grote populariteit mogen verheugen. Waar Stockhausens tomeloze experimenteerdrift, Boulez' (vermeende) afstandelijkheid en Nono's eenzijdige politieke engagement lange tijd weerstand opriepen, behaagde Berio direct al met zijn muzikanteske, oorstrelend geïnstrumenteerde composities.

Centraal in zijn enorme oeuvre staan opera’s als La vera storia en Un re in ascolto – tijdens het Holland Festival (respectievelijk in 1987 en 1991) met veel succes opgevoerd –, omvangrijke orkestwerken als Sinfonia, Formazioni en Continuo, en de Sequenza/Cheminst-reeks voor solo-instrument/solo-instrument en ensemble. Het slotconcert van het Holland Festival 1996 brengt twee andere sleutelwerken uit het oeuvre van Berio, Allelujah II en Coro. Het zelden gespeelde Allelujah II uit 1955-'57 is in zekere zin Berio's antwoord op Gruppen van Stockhausen (dat vorig jaar met opvallend succes in het Concertgebouw werd uitgevoerd). Met zijn vijf, verspreid in de ruimte opgestelde orkestgroepen is het typerend voor de jaren vijftig waarin componisten streefden naar ontbinding van het negentiende-eeuwse symfonieorkest. Het lijkt weliswaar op veel seriële muziek uit die periode, laat aan de andere kant een on-seriële 'lichamelijke zinnelijkheid' (Paul Griffiths) in de instrumentale schrijfwijze horen. Opvallend is verder dat klankerupties (vooral in het koper) worden afgewisseld met rustiger passages met een dromerige sfeer die doet denken aan veel van Berio's latere werk. Het eveneens weinig uitgevoerde Coro (1975-'76) voor veertig stemmen en evenveel instrumenten is Berio's belangrijkste werk uit de jaren zeventig. Het hoort bij een groep composities waarvan de titels aangeven dat ze bedoeld zijn als reflectie op archetypische muziekvormen: Sinfonia, Opera, Recital I (commentaar op leven en werk van een solozangeres) en het Concert voor twee piano's en orkest. In Coro (Berio's 'commentaar' op het genre van de koorsymfonie) treedt het koor zelden als een geheel op. Elke zanger zit naast een blaas- of strijkinstrument dat een vergelijkbaar toonbereik heeft; zo ontstaan veertig duo's, maar de stemmen treden ook solistisch op of in kleine unisono­ groepen. Coro toont de geëngageerde kant van de componist, die teksten gebruikte van onder anderen Pablo Neruda. 'Soms ontstaan er bij Berio draaikolken die in de letterlijke betekenis alles naar beneden sleuren,' zo omschreef J. Reichenfeld de werking van Coro bij de Nederlandse première in 1977 in NRC Handelsblad. 'Maar het kan ook heel stil worden in Berio's Coro: dan blijft er een poreuze klacht van een enkele stem over die aanzwelt tot een adembenemende bede voor a capella-zang: gesmoord, haast snikkend van emotie. Dan weer worden brede climaxen samengeperst tot benauwende schurende timbres, om het volgende moment in verademende wijsheid op te lossen.'